Oude Testament

Nieuwe Testament

Jeremia 20:1-6 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. En Paschur, de zoon van Immer, de priester, die hoofdopziener was in het huis des Heren, hoorde Jeremia deze woorden profeteren;

2. daarom sloeg Paschur de profeet Jeremia en sloot hem in het blok in de bovenste Benjaminpoort aan het huis des Heren.

3. Doch toen Paschur Jeremia de volgende morgen uit het blok liet, zeide Jeremia tot hem: Niet Paschur noemt de Here uw naam, maar Schrik-van-rondom.

4. Want zo zegt de Here: Zie, Ik maak u tot een schrik voor uzelf en voor al uw vrienden; zij zullen door het zwaard van hun vijanden vallen, dat uw ogen het zien, en geheel Juda zal Ik overgeven in de macht van de koning van Babel; hij zal hen wegvoeren naar Babel, hen slaan met het zwaard;

5. heel het bezit van deze stad, al haar have en al haar waardevol bezit, met al de schatten der koningen van Juda, zal Ik geven in de macht van hun vijanden, die ze zullen buitmaken en medenemen en brengen naar Babel.

6. En gij, Paschur, en al uw huisgenoten, zult in gevangenschap gaan; gij zult in Babel komen, daar sterven en daar begraven worden, gij en al uw vrienden, voor wie gij vals hebt geprofeteerd.

Lees verder hoofdstuk Jeremia 20