Oude Testament

Nieuwe Testament

Jeremia 14:16-22 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

16. En het volk, waarvoor zij profeteren, zal op de straten van Jeruzalem ten gevolge van de honger en het zwaard terneergeworpen liggen, zonder dat hen iemand begraaft, zij, hun vrouwen, hun zonen en hun dochters. Zo zal Ik hun boosheid over hen uitgieten.

17. Spreek dus dit woord tot hen: Mijn ogen moeten van tranen vloeien nacht en dag zonder tot rust te komen, want met een grote breuk is de jonkvrouw, de dochter mijns volks, gebroken, met een zeer zware slag.

18. Als ik uitga in het veld, ziedaar, de gevelden door het zwaard; als ik kom in de stad, ziedaar, van honger verkwijnenden! Ja, zelfs profeet en priester zwerven rond in het land en weten geen raad.

19. Hebt Gij Juda dan geheel en al verworpen? Heeft uw ziel een afkeer van Sion? Waarom hebt Gij ons geslagen, zodat er voor ons geen genezing is? Hoop op vrede, maar er is niets goeds; op een tijd van genezing, maar zie, verschrikking!

20. Wij kennen, Here, onze goddeloosheid, de ongerechtigheid onzer vaderen, dat wij tegen U gezondigd hebben.

21. Verwerp niet om uws naams wil, onteer niet uw heerlijke troon! Gedenk; verbreek niet uw verbond met ons!

22. Zijn er onder de nietigheden der volken, die het laten regenen? Of kan de hemel regenstromen geven? Zijt Gij dat niet, Here, onze God? Zo zullen wij op U hopen, want Gij doet dit alles.

Lees verder hoofdstuk Jeremia 14