Oude Testament

Nieuwe Testament

Jeremia 13:6-15 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

6. Nu gebeurde het vele dagen later, dat de Here tot mij zeide: Maak u op, ga naar Perat en haal vandaar de gordel die Ik u geboden had daar te verbergen.

7. Toen ging ik naar Perat en zag rond en haalde de gordel van de plaats waar ik hem verborgen had, en zie, de gordel was bedorven, hij deugde nergens toe.

8. Toen kwam het woord des Heren tot mij:

9. Zo zegt de Here: evenzo zal Ik verderven de glorie van Juda en van Jeruzalem, die groot is.

10. Dit boze volk, dat weigert naar mijn woorden te horen, dat in verstoktheid van hart wandelt, zodat zij andere goden zijn nagelopen om die te dienen en zich daarvoor neder te buigen, dat zal worden gelijk deze gordel, die nergens toe deugt.

11. Want zoals de gordel kleeft aan het middel van een man, zo had Ik het gehele huis van Israël en het gehele huis van Juda aan Mij doen kleven, luidt het woord des Heren, om Mij te zijn tot een volk, tot een roem, een lof en een sieraad; maar zij hebben geen gehoor gegeven.

12. Spreek ook dit woord tot hen: Zo zegt de Here, de God van Israël: Alle kruiken zullen met wijn gevuld worden. Als zij tot u zeggen: Weten wij niet heel wel, dat alle kruiken met wijn gevuld zullen worden?

13. zeg dan tot hen: Zo zegt de Here: Zie, Ik vul alle inwoners van dit land, zowel de koningen, die op de troon van David zitten, als de priesters, de profeten, en alle inwoners van Jeruzalem, met dronkenschap,

14. en Ik zal hen tegen elkander aan stukken slaan, vaders en zonen tezamen, luidt het woord des Heren; Ik zal geen deernis hebben, noch sparen, noch Mij erbarmen, dat Ik hen niet zou verderven.

15. Hoort en leent het oor, verheft u niet, want de Here spreekt.

Lees verder hoofdstuk Jeremia 13