Oude Testament

Nieuwe Testament

Jeremia 10:18-24 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

18. Want zo zegt de Here: Zie, Ik slinger de inwoners van het land ditmaal weg en Ik breng hen in benauwdheid, opdat zij vinden.

19. Wee mij om mijn breuk! Pijnlijk is mijn wonde. Ja, ik zeg: Waarlijk, dit is een lijden, dat ik zal moeten dragen.

20. Mijn tent is vernield en al mijn koorden zijn losgerukt; mijn kinderen zijn van mij weggegaan en zijn er niet; geen is er meer, die mijn tent spant, mijn tentkleden opricht.

21. Want verdwaasd zijn de herders, de Here zoeken zij niet; daarom hebben zij geen verstand en is heel hun kudde verstrooid.

22. Hoor een gerucht! Zie, het komt! Een groot geraas uit het Noorderland, om de steden van Juda te maken tot een woestenij, een verblijfplaats van jakhalzen.

23. Ik weet, o Here, dat het niet aan de mens staat zijn weg te kiezen, noch aan een man om te gaan en zijn schreden te richten.

24. Tuchtig mij, Here, doch naar recht; niet in uw toorn, opdat Gij mij niet te gering maakt.

Lees verder hoofdstuk Jeremia 10