Oude Testament

Nieuwe Testament

Hosea 9:4-12 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

4. Zij zullen voor de Here geen wijn plengen en hun slachtoffers zullen Hem niet aangenaam zijn; zij zijn voor hen als treurbrood; allen die het eten, verontreinigen zich, want hun brood dient voor hen zelf; het zal in het huis des Heren niet komen.

5. Wat zult gij doen op een hoogtijdag en op een feestdag des Heren?

6. Want zie, al zijn zij aan de verwoesting ontkomen, Egypte zal hen verzamelen, Mof hen begraven. Onkruid zal hun zilveren kostbaarheden overwoekeren, dorens zullen in hun tenten opschieten.

7. Gekomen zijn de dagen der bezoeking, gekomen de dagen der vergelding. Israël zal het ervaren. Dwaas is de profeet, waanzinnig de man des geestes, wegens de grootte uwer ongerechtigheid en omdat er grote vijandschap is.

8. De wachter over Efraïm bij mijn God, de profeet – een strik van een vogelvanger is op al zijn wegen, vijandschap in het huis van zijn God.

9. Zij hebben diep verdorven gehandeld, als in de dagen van Gibea: Hij zal hun ongerechtigheid gedachtig zijn, hun zonden bezoeken.

10. Als druiven in de woestijn vond Ik Israël; als vroege vijgen, als eerste opbrengst aan de vijgeboom, zag Ik uw vaderen. Zij echter gingen naar Baäl-Peor en wijdden zich aan de schandgod; daardoor werden zij even gruwelijk als het voorwerp van hun liefde.

11. Efraïms heerlijkheid zal wegvliegen als het gevogelte: geen geboorte, geen moederschoot, en geen ontvangenis meer.

12. Ja, al brengen zij zonen groot, Ik zal hen kinderloos maken, zodat er geen mens meer zijn zal. Ja, ook wee hun, wanneer Ik van hen wijk.

Lees verder hoofdstuk Hosea 9