1. Zodra Ik Israël genees, worden Efraïms ongerechtigheid en de boosheden van Samaria onthuld. Want zij plegen bedrog: de dief dringt binnen, de bende plundert buiten.
2. En zij denken er niet aan, dat Ik al hun kwaad in gedachten houd. Nu omringen hen hun daden; zij zijn vóór mijn aangezicht.