Oude Testament

Nieuwe Testament

Hosea 5:3-8 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

3. Ik ken Efraïm, en Israël is voor Mij niet verborgen. Waarlijk, nu hebt gij, o Efraïm, ontucht bedreven; Israël heeft zich verontreinigd.

4. Hun daden gedogen niet, dat zij zich bekeren tot hun God. Want een geest van ontucht woont in hen, en de Here kennen zij niet.

5. De hoogmoed van Israël getuigt openlijk tegen hem. Israël en Efraïm zullen struikelen door hun ongerechtigheid. Ook Juda struikelt met hen.

6. Hun kleinvee en hun runderen zullen zij brengen om de Here te zoeken, maar zij zullen Hem niet vinden: Hij onttrekt Zich aan hen!

7. Tegen de Here hebben zij trouweloos gehandeld, want zij hebben bastaardkinderen verwekt. Nu kan (elke) nieuwe maan hen verteren met hun bezittingen.

8. Blaast de bazuin in Gibea, de trompet in Rama! Maakt alarm in Bet-Awen! Achter u, Benjamin!

Lees verder hoofdstuk Hosea 5