1. Hoort dit, gij priesters, en merk op, gij huis Israëls, en neig het oor, gij huis des konings! Want u gaat het gericht aan, omdat gij een strik zijt geworden voor Mispa, en een uitgespannen net op de Tabor.
2. De afvalligen hebben een diepe valkuil gemaakt; terwijl Ik door hen allen ben terzijde geschoven.
3. Ik ken Efraïm, en Israël is voor Mij niet verborgen. Waarlijk, nu hebt gij, o Efraïm, ontucht bedreven; Israël heeft zich verontreinigd.