Oude Testament

Nieuwe Testament

Hosea 4:4-11 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

4. Laat maar niemand een aanklacht inbrengen en laat maar niemand een terechtwijzing uiten, aangezien mijn aanklacht u geldt, o priester!

5. Gij zult struikelen bij dag, en met u zal ook de profeet struikelen bij nacht, en verdelgen zal Ik uw moeder.

6. Mijn volk gaat te gronde door het gebrek aan kennis. Omdat gij de kennis verworpen hebt, verwerp Ik u, dat gij geen priester meer voor Mij zult zijn; daar gij de wet van uw God vergeten hebt, zal ook Ik uw zonen vergeten.

7. Hoe talrijker zij werden, des te meer zondigden zij tegen Mij. Hun eer zal Ik in schande verkeren.

8. Van de zonde van mijn volk eten zij, en op zijn ongerechtigheid zetten zij hun zinnen.

9. En het wordt: zo priester zo volk. Daarom zal Ik zijn wandel aan hem bezoeken en zijn handel hem vergelden.

10. Dan zullen zij eten, maar niet verzadigd worden; zij zullen ontucht bedrijven, maar niet talrijk worden; want zij hebben nagelaten de Here te vereren.

11. Ontucht, wijn en most nemen het verstand weg.

Lees verder hoofdstuk Hosea 4