Oude Testament

Nieuwe Testament

Hosea 13:9-15 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

9. Het is uw verderf, Israël, dat gij u keert tegen Mij, uw helper.

10. Waar is toch uw koning, dat hij u zou verlossen in al uw steden, en waar zijn uw regeerders – gij die zeidet: Geef mij een koning en vorsten!

11. Ik geef u een koning in mijn toorn, en Ik neem hem weg in mijn verbolgenheid.

12. Welbewaard is Efraïms ongerechtigheid, weggeborgen zijn zonde.

13. Barensweeën gaan hem vooraf: maar het is een onverstandig kind; wanneer de tijd daar is, komt het niet ter wereld.

14. Zou Ik hen uit de macht van het dodenrijk bevrijden, van de dood loskopen? Dood, waar zijn uw pestziekten, dodenrijk, waar is uw verderf? Mijn oog kent geen medelijden.

15. Ook wanneer hij tussen broeders zou opbloeien, zou toch de oostenwind, de wind des Heren, opstekend uit de woestijn, komen, zodat zijn bron zou opdrogen en zijn wel droog zou worden; die zal de voorraad van alle kostbaarheden plunderen.

Lees verder hoofdstuk Hosea 13