Oude Testament

Nieuwe Testament

Hosea 10:1-8 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Israël is een welige wijnstok, die zijn vruchten voortbrengt; naarmate hij meer vrucht verkreeg, maakte hij meer altaren; naarmate het zijn land beter ging, maakte hij mooiere gewijde stenen.

2. Bedrieglijk was hun hart, nu zullen zij hun schuld boeten: Hij zal hun altaren verwoesten, hun gewijde stenen vernielen.

3. Nu zeggen zij wel: Wij hebben geen koning – maar, wanneer wij de Here niet vrezen, wat zou dan de koning voor ons kunnen doen?

4. Zij spreken holle woorden: zweren valse eden, sluiten maar verbonden. En het gericht schiet op als een gifplant in de voren van de akker.

5. Om dat kalf van Bet-Awen zijn de inwoners van Samaria bezorgd; ja, daarover treurt het volk, daarover maken de afgodspriesters misbaar, omdat de heerlijkheid daarvan is geweken.

6. Ja, het wordt zelf naar Assur gebracht als een geschenk voor koning Strijdlust. Schande zal Efraïm op zich laden, en Israël zal beschaamd uitkomen met zijn overleggingen.

7. Verdelgd wordt Samaria; zijn koning wordt als een spaander op het watervlak.

8. En verwoest worden de hoogten van Awen, Israëls zonde. Doornen en distelen zullen hun altaren overwoekeren. En zij zullen zeggen tot de bergen: Bedekt ons, en tot de heuvelen: Valt op ons!

Lees verder hoofdstuk Hosea 10