Oude Testament

Nieuwe Testament

Hosea 1:7-12 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

7. Doch over het huis van Juda zal Ik mij ontfermen, en hen verlossen als de Here, hun God. Maar Ik zal hen niet verlossen door boog of zwaard of oorlogstuig, door paarden of door ruiters.

8. Nadat zij Lo-Ruchama gespeend had, werd zij zwanger en baarde een zoon.

9. Toen zeide Hij: Noem hem Lo-Ammi, want gij zijt mijn volk niet en Ik zal de uwe niet zijn.

10. Eens echter zullen de kinderen Israëls talrijk wezen als het zand der zee, dat niet te meten of te tellen is. En ter plaatse waar tot hen gezegd wordt: Gij zijt mijn volk niet – zullen zij genoemd worden kinderen van de levende God.

11. Dan zullen de kinderen van Juda en de kinderen van Israël zich bijeenscharen, één hoofd over zich stellen, en optrekken uit het land; want groot zal de dag van Jizreël zijn.

12. Zegt tot uw broeders: Ammi, en tot uw zusters: Ruchama.

Lees verder hoofdstuk Hosea 1