Oude Testament

Nieuwe Testament

Haggai 2:18-24 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

18. Ik sloeg u met brandkoren en met honigdauw, en al het werk van uw handen met hagel, maar er was bij u geen gedachte aan Mij, luidt het woord des Heren.

19. Bedenkt toch wat voorafgegaan is aan deze dag, de vierentwintigste der negende maand, van de dag aan, waarop de tempel des Heren gegrondvest werd.

20. Bedenkt: Is er nog zaad in de schuur? Ja, ook de wijnstok, de vijgeboom, de granaatappelboom en de olijfboom hebben niet gedragen. Van deze dag aan zal Ik zegenen.

21. Het woord des Heren kwam ten tweeden male tot Haggai op de vierentwintigste der maand, aldus:

22. Zeg tot Zerubbabel, de landvoogd van Juda:

23. Ik zal de hemel en de aarde doen beven, Ik zal de troon der koninkrijken omverwerpen, de kracht van de koninkrijken der volken verdelgen, de wagens en wie daarop rijden, omverwerpen en de paarden en hun ruiters zullen neerstorten, ieder door het zwaard van de ander.

24. Te dien dage, luidt het woord van de Here der heerscharen, zal Ik u, Zerubbabel, zoon van Sealtiël, mijn knecht, nemen, luidt het woord des Heren, en Ik zal u tot een zegelring maken, want u heb Ik uitverkoren, luidt het woord van de Here der heerscharen.

Lees verder hoofdstuk Haggai 2