Oude Testament

Nieuwe Testament

Haggai 2:1-11 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. op de vierentwintigste dag van de zesde maand in het tweede jaar van koning Darius.

2. In de zevende maand, op de eenentwintigste dier maand, kwam het woord des Heren door de dienst van de profeet Haggai aldus:

3. Zeg tot Zerubbabel, de zoon van Sealtiël, de landvoogd van Juda, en tot Jozua, de zoon van Josadak, de hogepriester, en tot het overblijfsel des volks:

4. Wie onder u is overgebleven, die dit huis in zijn vroegere heerlijkheid gezien heeft? Hoe ziet gij het nu? Is het niet, daarbij vergeleken, als niets in uw ogen?

5. Maar nu, wees sterk, Zerubbabel, luidt het woord des Heren, en wees sterk, Jozua, zoon van Josadak, hogepriester, en wees sterk, al gij volk des lands, luidt het woord des Heren, en gaat aan het werk, want Ik ben met u, luidt het woord van de Here der heerscharen,

6. overeenkomstig het woord dat Ik u beloofd heb, toen gij uit Egypte uittoogt, en mijn Geest in uw midden stond: vreest niet.

7. Want zo zegt de Here der heerscharen: Een ogenblik nog, een korte wijle, dan zal Ik de hemel en de aarde, de zee en het droge doen beven.

8. Ja, Ik zal alle volken doen beven en de kostbaarheden van alle volken zullen komen en Ik zal dit huis met heerlijkheid vervullen, zegt de Here der heerscharen.

9. Van Mij is het zilver en van Mij is het goud, luidt het woord van de Here der heerscharen.

10. De toekomstige heerlijkheid van dit huis zal groter zijn dan de vorige, zegt de Here der heerscharen; op deze plaats zal Ik heil geven, luidt het woord van de Here der heerscharen.

11. Op de vierentwintigste dag van de negende maand in het tweede jaar van Darius kwam het woord des Heren tot de profeet Haggai aldus:

Lees verder hoofdstuk Haggai 2