Oude Testament

Nieuwe Testament

Habakuk 1:8-14 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

8. Zijn paarden zijn vlugger dan panters, en sneller dan avondwolven; zijn rossen en zijn ruiters komen aan in galop, zij komen van verre aangevlogen als een arend, die toeschiet om te verslinden.

9. Heel dat volk komt om geweld te bedrijven, het aanstormen van zijn voorhoede is een oostenwind, en het verzamelt gevangenen als zand.

10. Met koningen drijft het de spot en machthebbers zijn hem een belaching. Het lacht om elke vesting, het werpt er aarde tegenop en neemt haar in.

11. Dan snelt het voort als de wind en trekt verder; zo maakt hij zich schuldig, wiens kracht zijn god is.

12. Zijt Gij niet vanouds, Here, mijn God, mijn Heilige? Wij sterven niet. Here, tot een oordeel hebt Gij hem gesteld, en, o Rots! om te tuchtigen hebt Gij hem bestemd.

13. Gij, die te rein van ogen zijt om het kwaad te zien, en die het onrecht niet kunt aanschouwen, waarom aanschouwt Gij de trouwelozen en zwijgt Gij, als de goddeloze verslindt hem die rechtvaardiger is dan hij,

14. zodat Gij de mensen maakt als vissen der zee, als het kruipend gedierte, dat geen heerser heeft?

Lees verder hoofdstuk Habakuk 1