Oude Testament

Nieuwe Testament

Habakuk 1:10-17 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

10. Met koningen drijft het de spot en machthebbers zijn hem een belaching. Het lacht om elke vesting, het werpt er aarde tegenop en neemt haar in.

11. Dan snelt het voort als de wind en trekt verder; zo maakt hij zich schuldig, wiens kracht zijn god is.

12. Zijt Gij niet vanouds, Here, mijn God, mijn Heilige? Wij sterven niet. Here, tot een oordeel hebt Gij hem gesteld, en, o Rots! om te tuchtigen hebt Gij hem bestemd.

13. Gij, die te rein van ogen zijt om het kwaad te zien, en die het onrecht niet kunt aanschouwen, waarom aanschouwt Gij de trouwelozen en zwijgt Gij, als de goddeloze verslindt hem die rechtvaardiger is dan hij,

14. zodat Gij de mensen maakt als vissen der zee, als het kruipend gedierte, dat geen heerser heeft?

15. Hen allen trekt hij op met de haak, sleept ze in zijn net en vergadert ze in zijn zegen; daarom is hij verblijd en hij jubelt.

16. Daarom slacht hij offers voor zijn net en ontsteekt ze voor zijn zegen; want door deze is zijn deel vet en zijn spijs overvloedig.

17. Zal hij daarom zijn net ledigen, en voortdurend volkeren doden zonder mededogen?

Lees verder hoofdstuk Habakuk 1