Oude Testament

Nieuwe Testament

Habakuk 1:1-11 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. De godsspraak, die de profeet Habakuk geschouwd heeft.

2. Hoelang, Here, roep ik om hulp, en Gij hoort niet; schreeuw ik tot U: geweld! en Gij verlost niet?

3. Waarom doet Gij mij ongerechtigheid zien, en aanschouwt Gij ellende? Ja, onderdrukking en geweld zijn voor mijn ogen, en er is twist, en tweedracht verheft zich.

4. Daarom verliest de wet haar kracht, en nimmer komt het recht te voorschijn, want de goddeloze omsingelt de rechtvaardige, daarom komt het recht verdraaid te voorschijn.

5. Ziet onder de heidenen en let op, en verbaast u, ontzet u, want Ik doe een werk in uw dagen, dat gij niet zoudt geloven, wanneer het verteld wordt.

6. Want zie, Ik verwek de Chaldeeën, dat grimmige en onstuimige volk, dat de breedten der aarde doortrekt om woonsteden in bezit te nemen, die de zijne niet zijn.

7. Schrikkelijk en vreselijk is het, zijn recht en zijn hoogheid gaan van hemzelf uit.

8. Zijn paarden zijn vlugger dan panters, en sneller dan avondwolven; zijn rossen en zijn ruiters komen aan in galop, zij komen van verre aangevlogen als een arend, die toeschiet om te verslinden.

9. Heel dat volk komt om geweld te bedrijven, het aanstormen van zijn voorhoede is een oostenwind, en het verzamelt gevangenen als zand.

10. Met koningen drijft het de spot en machthebbers zijn hem een belaching. Het lacht om elke vesting, het werpt er aarde tegenop en neemt haar in.

11. Dan snelt het voort als de wind en trekt verder; zo maakt hij zich schuldig, wiens kracht zijn god is.

Lees verder hoofdstuk Habakuk 1