Oude Testament

Nieuwe Testament

Genesis 9:24-29 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

24. Toen Noach uit zijn roes ontwaakte en vernam, wat zijn jongste zoon hem aangedaan had,

25. zeide hij: Vervloekt zij Kanaän, een knecht der knechten zij hij voor zijn broeders.

26. Voorts zeide hij: Geprezen zij de Here, de God van Sem, maar Kanaän zij hem tot knecht.

27. God breide Jafet uit, en hij wone in de tenten van Sem, en Kanaän zij hem tot knecht.

28. En Noach leefde na de vloed driehonderd vijftig jaar;

29. zo waren al de dagen van Noach negenhonderd vijftig jaar; en hij stierf.

Lees verder hoofdstuk Genesis 9