Oude Testament

Nieuwe Testament

Genesis 9:16-27 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

16. Als de boog in de wolken is, dan zal Ik hem zien, zodat Ik mijn eeuwig verbond gedenk tussen God en alle levende wezens van alle vlees, dat op aarde is.

17. En God zeide tot Noach: Dit is het teken van het verbond, dat Ik heb opgericht tussen Mij en al wat op de aarde leeft.

18. De zonen van Noach, die uit de ark gegaan waren, waren Sem, Cham en Jafet; Cham was de vader van Kanaän.

19. Deze drie waren de zonen van Noach, en uit dezen is de gehele aarde bevolkt.

20. En Noach werd een landman en plantte een wijngaard.

21. Toen hij van de wijn gedronken had, werd hij dronken en hij ontblootte zich in zijn tent.

22. Toen zag Cham, de vader van Kanaän, zijns vaders naaktheid en hij vertelde het aan zijn beide broeders buiten.

23. Daarop namen Sem en Jafet een mantel, legden die op hun beider schouders, liepen achterwaarts en bedekten huns vaders naaktheid, terwijl hun aangezicht afgewend was, zodat zij huns vaders naaktheid niet zagen.

24. Toen Noach uit zijn roes ontwaakte en vernam, wat zijn jongste zoon hem aangedaan had,

25. zeide hij: Vervloekt zij Kanaän, een knecht der knechten zij hij voor zijn broeders.

26. Voorts zeide hij: Geprezen zij de Here, de God van Sem, maar Kanaän zij hem tot knecht.

27. God breide Jafet uit, en hij wone in de tenten van Sem, en Kanaän zij hem tot knecht.

Lees verder hoofdstuk Genesis 9