Oude Testament

Nieuwe Testament

Genesis 8:1-4 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Toen gedacht God Noach en al het wild gedierte en al het vee, dat met hem in de ark was, en God deed een wind over de aarde strijken, zodat de wateren daalden.

2. De kolken der waterdiepte en de sluizen des hemels werden toegesloten en de regen uit de hemel hield op,

3. en de wateren vloeiden gestadig van de aarde weg. Aldus namen de wateren na verloop van honderd vijftig dagen af.

4. En in de zevende maand, op de zeventiende dag der maand, bleef de ark vastzitten op het gebergte van Ararat.

Lees verder hoofdstuk Genesis 8