Oude Testament

Nieuwe Testament

Genesis 7:16-24 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

16. En die kwamen, kwamen als mannetjes en wijfjes van al wat leeft, zoals God hem geboden had; en de Here sloot de deur achter hem.

17. En de vloed was veertig dagen over de aarde en de wateren wiesen en hieven de ark op, zodat zij oprees boven de aarde.

18. Toen de wateren zeer toenamen en sterk wiesen boven de aarde, dreef de ark op de wateren.

19. En de wateren namen geweldig sterk toe over de aarde, en alle hoge bergen onder de ganse hemel werden overdekt.

20. Vijftien el daarboven stegen de wateren, en de bergen werden overdekt.

21. En al wat leeft, dat zich op de aarde roert, het gevogelte, het vee en het wild gedierte en alle wemelend gedierte, dat op de aarde wemelt, benevens alle mensen, kwamen om.

22. Alles, in welks neus de adem van de levensgeest was, alles wat op het droge was, stierf.

23. Zo verdelgde Hij alles wat bestond, wat op de aardbodem was, mensen zowel als vee en kruipend gedierte en het gevogelte des hemels, zodat zij verdelgd werden van de aarde; Noach alleen bleef over en wat met hem in de ark was.

24. En de wateren hadden de overhand over de aarde, honderd vijftig dagen lang.

Lees verder hoofdstuk Genesis 7