Oude Testament

Nieuwe Testament

Genesis 7:11-24 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

11. In Noachs zeshonderdste levensjaar, in de tweede maand, op de zeventiende dag der maand, op die dag braken alle kolken der grote waterdiepten open en werden de sluizen des hemels geopend.

12. En de slagregen was veertig dagen en veertig nachten over de aarde.

13. Op diezelfde dag gingen Noach en Sem, Cham en Jafet, Noachs zonen, en de vrouw van Noach en de drie vrouwen zijner zonen met hem in de ark,

14. zij en al het wild gedierte naar zijn aard en al het vee naar zijn aard en al het kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt, naar zijn aard en al het gevogelte naar zijn aard, alle vogels van allerlei gevederte;

15. zij kwamen dan tot Noach in de ark twee aan twee, van al wat leeft, waarin een levensgeest is.

16. En die kwamen, kwamen als mannetjes en wijfjes van al wat leeft, zoals God hem geboden had; en de Here sloot de deur achter hem.

17. En de vloed was veertig dagen over de aarde en de wateren wiesen en hieven de ark op, zodat zij oprees boven de aarde.

18. Toen de wateren zeer toenamen en sterk wiesen boven de aarde, dreef de ark op de wateren.

19. En de wateren namen geweldig sterk toe over de aarde, en alle hoge bergen onder de ganse hemel werden overdekt.

20. Vijftien el daarboven stegen de wateren, en de bergen werden overdekt.

21. En al wat leeft, dat zich op de aarde roert, het gevogelte, het vee en het wild gedierte en alle wemelend gedierte, dat op de aarde wemelt, benevens alle mensen, kwamen om.

22. Alles, in welks neus de adem van de levensgeest was, alles wat op het droge was, stierf.

23. Zo verdelgde Hij alles wat bestond, wat op de aardbodem was, mensen zowel als vee en kruipend gedierte en het gevogelte des hemels, zodat zij verdelgd werden van de aarde; Noach alleen bleef over en wat met hem in de ark was.

24. En de wateren hadden de overhand over de aarde, honderd vijftig dagen lang.

Lees verder hoofdstuk Genesis 7