Oude Testament

Nieuwe Testament

Genesis 46:9-23 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

9. De zonen van Ruben waren Chanok, Pallu, Chesron en Karmi.

10. De zonen van Simeon waren Jemuël, Jamin, Ohad, Jakin, Sochar en Saul, de zoon van een Kanaänitische.

11. De zonen van Levi waren Gerson, Kehat en Merari.

12. De zonen van Juda waren Er, Onan, Sela, Peres en Zerach; doch Er en Onan waren in het land Kanaän gestorven; en de zonen van Peres waren Chesron en Chamul.

13. De zonen van Issakar waren Tola, Puwwa, Job en Simron.

14. De zonen van Zebulon waren Sered, Elon en Jachleël.

15. Dit waren de zonen van Lea, die zij aan Jakob gebaard heeft in Paddan-Aram, benevens zijn dochter Dina. Het gehele zielental van zijn zonen en dochters was drieëndertig.

16. De zonen van Gad waren Sifjon, Chaggi, Suni, Esbon, Eri, Arodi en Areli.

17. De zonen van Aser waren Jimna, Jiswa, Jiswi en Beria, benevens hun zuster Serach, en de zonen van Beria waren Cheber en Malkiël.

18. Dit waren de zonen van Zilpa, die Laban aan zijn dochter Lea gegeven had, en zij baarde dezen aan Jakob – zestien zielen.

19. De zonen van Rachel, de vrouw van Jakob, waren Jozef en Benjamin.

20. En aan Jozef werden in het land Egypte Manasse en Efraïm geboren, die Asnat, de dochter van Potifera, de priester van On, hem baarde.

21. De zonen van Benjamin waren Bela, Beker, Asbel, Gera, Naäman, Echi, Ros, Muppim, Chuppim en Ard.

22. Dit waren de zonen van Rachel, die aan Jakob geboren werden, het gehele zielental veertien.

23. De zoon van Dan was Chusim.

Lees verder hoofdstuk Genesis 46