Oude Testament

Nieuwe Testament

Genesis 46:6-17 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

6. Zij namen ook mee hun vee en hun have, die zij in het land Kanaän verworven hadden, en zij kwamen in Egypte, Jakob en al zijn kroost met hem.

7. Zijn zonen en kleinzonen, zijn dochters en kleindochters en zijn gehele kroost bracht hij met zich naar Egypte.

8. Dit nu zijn de namen van de zonen van Israël, die in Egypte kwamen, van Jakob en zijn zonen. De eerstgeborene van Jakob was Ruben.

9. De zonen van Ruben waren Chanok, Pallu, Chesron en Karmi.

10. De zonen van Simeon waren Jemuël, Jamin, Ohad, Jakin, Sochar en Saul, de zoon van een Kanaänitische.

11. De zonen van Levi waren Gerson, Kehat en Merari.

12. De zonen van Juda waren Er, Onan, Sela, Peres en Zerach; doch Er en Onan waren in het land Kanaän gestorven; en de zonen van Peres waren Chesron en Chamul.

13. De zonen van Issakar waren Tola, Puwwa, Job en Simron.

14. De zonen van Zebulon waren Sered, Elon en Jachleël.

15. Dit waren de zonen van Lea, die zij aan Jakob gebaard heeft in Paddan-Aram, benevens zijn dochter Dina. Het gehele zielental van zijn zonen en dochters was drieëndertig.

16. De zonen van Gad waren Sifjon, Chaggi, Suni, Esbon, Eri, Arodi en Areli.

17. De zonen van Aser waren Jimna, Jiswa, Jiswi en Beria, benevens hun zuster Serach, en de zonen van Beria waren Cheber en Malkiël.

Lees verder hoofdstuk Genesis 46