Oude Testament

Nieuwe Testament

Genesis 43:9-17 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

9. Ik blijf borg voor hem; van mijn hand moogt gij hem eisen; indien ik hem niet tot u breng en vóór u stel, dan moge ik te allen tijde tegenover u als een schuldige staan.

10. Hadden wij niet getalmd, dan zouden wij zeker al tweemaal terug zijn.

11. Toen zeide hun vader Israël tot hen: Indien het zo gesteld is, doet dan dit: neemt van het fijnste des lands in uw zakken en brengt die man een geschenk: een weinig balsem en een weinig honig, gom en hars, terpentijnnoten en amandelen.

12. En neemt dubbel geld mee; ook het geld, dat boven in uw zakken gelegd was, moet gij terugbrengen; misschien was het een vergissing.

13. En neemt uw broeder mee, maakt u reisvaardig en keert terug tot die man.

14. En God, de Almachtige, geve u barmhartigheid voor het aangezicht van die man, opdat hij uw andere broeder late gaan, alsook Benjamin. En wat mij aangaat, als ik van kinderen beroofd moet worden, dan worde ik beroofd.

15. Toen namen de mannen dat geschenk en zij namen dubbel geld mee, benevens Benjamin; zij maakten zich reisvaardig, trokken naar Egypte en stonden voor het aangezicht van Jozef.

16. Toen Jozef Benjamin bij hen zag, zeide hij tot zijn huisbestuurder: Breng deze mannen in huis en slacht slachtvee en bereid het, want hedenmiddag zullen deze mannen met mij eten.

17. En de man deed zoals Jozef gezegd had, en bracht hen in Jozefs huis.

Lees verder hoofdstuk Genesis 43