Oude Testament

Nieuwe Testament

Genesis 43:1-7 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Maar de hongersnood was zwaar in het land.

2. En toen zij het uit Egypte meegebrachte koren verbruikt hadden, zeide hun vader tot hen: Gaat ons weer een weinig voedsel kopen.

3. Toen zeide Juda tot hem: Die man heeft ons uitdrukkelijk verzekerd: gij zult mijn aangezicht niet zien, tenzij uw broeder bij u is.

4. Wilt gij onze broeder met ons laten gaan, dan zullen wij heentrekken en voedsel voor u kopen.

5. Doch indien gij hem niet wilt laten gaan, dan zullen wij niet heentrekken, want die man heeft tot ons gezegd: gij zult mijn aangezicht niet zien, tenzij uw broeder bij u is.

6. Toen zeide Israël: Waarom hebt gij mij kwaad aangedaan door die man mee te delen, dat gij nog een broeder hebt?

7. Daarop zeiden zij: Die man heeft ons nauwkeurig ondervraagd over onszelf en onze maagschap: leeft uw vader nog? Hebt gij nog een broeder? En wij hebben het hem naar waarheid meegedeeld. Konden wij soms weten, dat hij zou zeggen: brengt uw broeder mee?

Lees verder hoofdstuk Genesis 43