1. Maar de hongersnood was zwaar in het land.
2. En toen zij het uit Egypte meegebrachte koren verbruikt hadden, zeide hun vader tot hen: Gaat ons weer een weinig voedsel kopen.
3. Toen zeide Juda tot hem: Die man heeft ons uitdrukkelijk verzekerd: gij zult mijn aangezicht niet zien, tenzij uw broeder bij u is.
4. Wilt gij onze broeder met ons laten gaan, dan zullen wij heentrekken en voedsel voor u kopen.
5. Doch indien gij hem niet wilt laten gaan, dan zullen wij niet heentrekken, want die man heeft tot ons gezegd: gij zult mijn aangezicht niet zien, tenzij uw broeder bij u is.