Oude Testament

Nieuwe Testament

Genesis 41:34-45 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

34. Farao doe ook dit: hij stelle opzichters over het land aan, en heffe van het land Egypte een vijfde, in de zeven jaren van de overvloed.

35. Zij moeten al het voedsel van deze goede jaren die komen zullen, verzamelen en koren opslaan ter beschikking van Farao, als voedsel in de steden, en dit bewaren.

36. Zo zal dat voedsel het land tot voorraad dienen voor de zeven jaren van hongersnood, die in het land Egypte zullen zijn, opdat het land door de honger niet te gronde worde gericht.

37. Dit voorstel nu was goed in de ogen van Farao en in de ogen van al zijn dienaren.

38. En Farao zeide tot zijn dienaren: Zouden wij iemand kunnen vinden als deze, een man, in wie de Geest Gods is?

39. En Farao zeide tot Jozef: Aangezien God u dit alles bekend gemaakt heeft, is er niemand zo verstandig en wijs als gij.

40. Gij zult over mijn huis zijn, en op uw bevel zal mijn gehele volk zich voeden; alleen door de troon zal ik boven u staan.

41. Voorts zeide Farao tot Jozef: Zie, ik stel u aan over het gehele land Egypte.

42. Daarop trok Farao zijn zegelring van zijn hand en deed hem aan Jozefs hand; hij bekleedde hem met linnen klederen, en hing een gouden keten om zijn hals.

43. En hij liet hem rijden op de tweede wagen die hij had, en men riep voor hem uit: Eerbied! Aldus stelde hij hem aan over het gehele land Egypte.

44. Ook zeide Farao tot Jozef: Ik ben Farao, maar zonder u zal niemand in het gehele land Egypte zijn hand of zijn voet opheffen.

45. En Farao noemde Jozef: Safenat-Paneach, en hij gaf hem Asnat, de dochter van Potifera, de priester van On, tot vrouw. En Jozef ging uit, (als heer) over het land Egypte.

Lees verder hoofdstuk Genesis 41