Oude Testament

Nieuwe Testament

Genesis 41:20-31 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

20. En de magere en lelijke koeien aten de zeven eerste, vette koeien op.

21. Toen deze in haar maag gekomen waren, was daarvan niets te merken; zij bleven er even lelijk uitzien als tevoren. Toen ontwaakte ik.

22. Verder zag ik in mijn droom, en zie, zeven aren schoten op uit één halm, vol en mooi.

23. Maar zie, zeven dorre, dunne en door de oostenwind verzengde aren ontsproten na deze.

24. En de dunne aren verslonden de zeven mooie aren. En ik heb dit de geleerden gezegd, maar er is niemand, die het mij kan verklaren.

25. Toen zeide Jozef tot Farao: Farao’s dromen zijn één; God heeft Farao bekend gemaakt, wat Hij zal doen.

26. De zeven mooie koeien, dat zijn zeven jaren, en de zeven mooie aren, dat zijn zeven jaren; de dromen zijn één.

27. En de zeven magere en lelijke koeien, die na deze opkwamen, dat zijn zeven jaren, en de zeven loze, door de oostenwind verzengde aren betekenen zeven jaren van hongersnood.

28. Dit bedoelde ik, toen ik tot Farao sprak: God heeft Farao getoond, wat Hij zal doen.

29. Zie, er komen zeven jaren, waarin grote overvloed in het gehele land Egypte wezen zal.

30. Daarna zullen zeven jaren van hongersnood aanbreken; dan zal al de overvloed in het land Egypte vergeten zijn en de honger het land verteren.

31. Van de overvloed zal men daarna in het land niets meer merken vanwege die hongersnood, want die zal zeer zwaar zijn.

Lees verder hoofdstuk Genesis 41