Oude Testament

Nieuwe Testament

Genesis 41:12-20 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

12. Nu was daar bij ons een Hebreeuwse jongeman, een slaaf van de overste der lijfwacht, en wij vertelden hem onze dromen, en hij legde ze ons uit; aan ieder gaf hij uitleg naar zijn droom.

13. En zoals hij ons uitgelegd had, zo is het gebeurd; mij herstelde Farao weer in mijn ambt, hem liet hij ophangen.

14. Toen ontbood Farao Jozef, en zij haalden hem ijlings uit de kerker; men schoor hem en gaf hem andere klederen, en hij kwam bij Farao.

15. Toen zeide Farao tot Jozef: Ik heb een droom gehad, en er is niemand, die hem kan uitleggen, maar ik heb van u horen zeggen: Gij behoeft een droom maar te horen om hem te kunnen uitleggen.

16. En Jozef antwoordde Farao: Geenszins; God zal Farao’s welzijn verkondigen.

17. Toen sprak Farao tot Jozef: In mijn droom stond ik aan de oever van de Nijl.

18. En zie, uit de Nijl kwamen zeven koeien op, vet van vlees en mooi van gedaante, en zij weidden in het oevergras.

19. Maar zie, zeven andere koeien kwamen na deze op, schraal, zeer lelijk van gedaante en mager van vlees; ik heb nooit zulke lelijke als deze gezien in het gehele land Egypte.

20. En de magere en lelijke koeien aten de zeven eerste, vette koeien op.

Lees verder hoofdstuk Genesis 41