Oude Testament

Nieuwe Testament

Genesis 40:6-13 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

6. Toen Jozef in de morgen bij hen kwam, zag hij hen aan, en zie, zij waren mismoedig.

7. Hij vroeg aan de hovelingen van Farao, die met hem in hechtenis waren in het huis van zijn heer: Waarom staat uw gezicht zo somber vandaag?

8. Daarop zeiden zij tot hem: Wij hebben een droom gehad en er is niemand, die hem kan uitleggen. Toen zeide Jozef tot hen: Zijn de uitleggingen niet Gods zaak? Vertelt het mij toch.

9. Daarop vertelde de overste der schenkers aan Jozef zijn droom en zeide tot hem: In mijn droom, zie, er stond een wijnstok vóór mij.

10. Aan de wijnstok waren drie ranken, en nauwelijks begon hij te botten, of zijn bloesem was er, en zijn trossen droegen rijpe druiven.

11. En Farao’s beker was in mijn hand. Ik nam de druiven, perste ze uit in Farao’s beker en gaf de beker in Farao’s hand.

12. Toen zeide Jozef tot hem: Dit is de uitlegging ervan: de drie ranken, dat zijn drie dagen;

13. binnen drie dagen zal Farao uw hoofd verhogen en u in uw rang herstellen, en gij zult Farao de beker in de hand geven, zoals gij tevoren placht te doen, toen gij zijn schenker waart.

Lees verder hoofdstuk Genesis 40