Oude Testament

Nieuwe Testament

Genesis 40:11-23 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

11. En Farao’s beker was in mijn hand. Ik nam de druiven, perste ze uit in Farao’s beker en gaf de beker in Farao’s hand.

12. Toen zeide Jozef tot hem: Dit is de uitlegging ervan: de drie ranken, dat zijn drie dagen;

13. binnen drie dagen zal Farao uw hoofd verhogen en u in uw rang herstellen, en gij zult Farao de beker in de hand geven, zoals gij tevoren placht te doen, toen gij zijn schenker waart.

14. Maar blijf aan mij denken, wanneer het u goed zal gaan; toon mij toch uw dankbaarheid door van mij gewag te maken bij Farao, en breng mij uit dit huis.

15. Want gestolen ben ik uit het land der Hebreeën, en ook hier heb ik niets gedaan, waarom zij mij in dit kerkerhol hadden kunnen zetten.

16. Toen de overste der bakkers zag, dat Jozef een gunstige uitlegging gegeven had, zeide hij tot hem: Ook ik had een droom: zie, er waren op mijn hoofd drie korven met gebak.

17. In de bovenste korf was allerlei spijs voor Farao, wat een bakker bereidt. Het gevogelte at dit uit de korf, boven mijn hoofd.

18. Toen antwoordde Jozef: Dit is de uitlegging ervan: de drie korven, dat zijn drie dagen;

19. binnen drie dagen zal Farao uw hoofd verhogen, boven u, en u aan een paal hangen en het gevogelte zal het vlees van u afeten.

20. Op de derde dag nu, de geboortedag van Farao, maakte hij een maaltijd voor al zijn dienaren. En hij verhief het hoofd van de overste der schenkers en het hoofd van de overste der bakkers te midden van zijn dienaren.

21. Want hij herstelde de overste der schenkers in zijn schenkersambt, zodat hij de beker weer in Farao’s hand gaf.

22. Maar de overste der bakkers hing hij op, zoals Jozef hun had uitgelegd.

23. Doch de overste der schenkers dacht niet aan Jozef, maar vergat hem.

Lees verder hoofdstuk Genesis 40