Oude Testament

Nieuwe Testament

Genesis 4:17-26 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

17. En Kaïn had gemeenschap met zijn vrouw en zij werd zwanger en baarde Henoch; daarna werd hij de stichter van een stad en hij noemde deze stad naar zijn zoon Henoch.

18. En aan Henoch werd Irad geboren en Irad verwekte Mechujaël, en Mechujaël verwekte Metusaël, en Metusaël verwekte Lamech.

19. En Lamech nam zich twee vrouwen; de ene heette Ada, en de andere Silla.

20. En Ada baarde Jabal; hij is de vader geworden van hen, die in tenten en bij de kudde wonen.

21. En de naam van zijn broeder was Jubal; hij is de vader geworden van allen, die citer en fluit bespelen.

22. En Silla baarde eveneens, namelijk Tubal-Kaïn, (de vader van) de smeden, allen, die koper en ijzer bewerken. En de zuster van Tubal-Kaïn was Naäma.

23. En Lamech zeide tot zijn vrouwen: Ada en Silla, hoort naar mijn stem; vrouwen van Lamech, neigt uw oor tot mijn rede. Ik sloeg een man dood om mijn wonde, een knaap om mijn striem;

24. want Kaïn wordt zevenvoudig gewroken, maar Lamech zevenenzeventig maal!

25. En Adam had weer gemeenschap met zijn vrouw en zij baarde een zoon en gaf hem de naam Set, want (zeide zij) God heeft mij een andere zoon gegeven in plaats van Abel; hem immers heeft Kaïn gedood.

26. En ook aan Set werd een zoon geboren, en hij noemde hem Enos. Toen begon men de naam des Heren aan te roepen.

Lees verder hoofdstuk Genesis 4