Oude Testament

Nieuwe Testament

Genesis 39:18-23 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

18. Maar toen ik mijn stem verhief en riep, heeft hij zijn kleed bij mij achtergelaten en is naar buiten gevlucht.

19. Zodra zijn heer de woorden hoorde, die zijn vrouw tot hem sprak: zo en zo heeft uw slaaf mij gedaan, ontbrandde zijn toorn.

20. En Jozefs heer greep hem en wierp hem in de gevangenis, de plaats waar de gevangenen van de koning gevangen zaten. Zo kwam hij daar in de gevangenis.

21. En de Here was met Jozef; Hij bewees hem genade en deed hem de genegenheid van de overste der gevangenis winnen.

22. Daarom vertrouwde de overste der gevangenis al de gevangenen die in de gevangenis waren, aan Jozef toe, en al wat daar te doen was, deed hij.

23. De overste der gevangenis keek niet om naar iets dat hem was toevertrouwd, omdat de Here met hem was; en wat hij verrichtte, deed de Here gelukken.

Lees verder hoofdstuk Genesis 39