31. Toen namen zij Jozefs kleed, slachtten een geitebok en doopten het kleed in het bloed.
32. En zij lieten het pronkgewaad aan hun vader brengen met de boodschap: Dit hebben wij gevonden; zie toch, of dit het kleed van uw zoon is of niet.
33. En hij herkende het en zeide: Het is het kleed van mijn zoon; een wild dier heeft hem verslonden; Jozef is stellig verscheurd.
34. En Jakob scheurde zijn mantel, deed een rouwgewaad om zijn heupen en treurde lange tijd over zijn zoon.