Oude Testament

Nieuwe Testament

Genesis 35:6-9 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

6. Toen Jakob aangekomen was te Luz, in het land Kanaän, – dat is Betel – hij en al het volk dat bij hem was,

7. bouwde hij daar een altaar, en hij noemde die plaats El-Betel, omdat God Zich daar aan hem geopenbaard had, toen hij voor zijn broeder vluchtte.

8. Toen Debora, de voedster van Rebekka, gestorven was, werd zij begraven beneden Betel onder een eik, en men noemde die: Eik van geween.

9. En God verscheen wederom aan Jakob, bij zijn komst uit Paddan-Aram, en zegende hem;

Lees verder hoofdstuk Genesis 35