Oude Testament

Nieuwe Testament

Genesis 34:7-24 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

7. De zonen van Jakob kwamen thuis uit het veld, zodra zij het hoorden; de mannen waren gegriefd en zeer toornig, omdat hij een schandelijke dwaasheid in Israël begaan had door bij de dochter van Jakob te liggen, want zo iets doet men niet.

8. En Hemor sprak met hen en zeide: Mijn zoon Sichem hangt met heel zijn hart aan uw dochter; geeft haar dan aan hem tot vrouw,

9. en verzwagert u met ons; geeft ons uw dochters en neemt onze dochters voor u,

10. woont dan bij ons: het land ligt voor u open; zet u daar neder, trekt daarin rond en vestigt u daar.

11. En Sichem zeide tot haar vader en tot haar broeders: Schenkt mij toch uw genegenheid; ik zal u geven wat gij mij zegt.

12. Al maakt gij mij de bruidsprijs en de huwelijksgift nog zo hoog, ik zal geven wat gij mij zult zeggen; maar geeft mij het meisje tot vrouw.

13. Toen antwoordden de zonen van Jakob Sichem en zijn vader Hemor bedrieglijk en spraken, omdat hij hun zuster Dina onteerd had, tot hen als volgt:

14. Wij kunnen dit niet doen, onze zuster aan een man geven, die onbesneden is, want dat zou voor ons een schande zijn.

15. Slechts op deze voorwaarde kunnen wij u ter wille zijn: indien gij ons gelijk wordt, doordat bij u al wie mannelijk is, besneden wordt;

16. dan zullen wij u onze dochters geven, en uw dochters voor ons nemen, en wij zullen bij u wonen, en wij zullen tot één volk zijn.

17. Maar indien gij naar ons niet luistert en u niet laat besnijden, dan nemen wij onze dochter mee en gaan heen.

18. En hun woorden vonden bijval bij Hemor en bij Sichem, de zoon van Hemor.

19. En de jonge man draalde niet dit te doen, want hij had behagen in de dochter van Jakob en hij was de aanzienlijkste in zijn gehele familie.

20. Toen gingen Hemor en zijn zoon Sichem naar de poort hunner stad en spraken tot de mannen van hun stad:

21. Die mannen hebben vredelievende bedoelingen jegens ons; laten zij wonen in dit land en daarin rondtrekken; het land is immers ruim genoeg voor hen. Wij kunnen dan hun dochters voor ons tot vrouwen nemen en onze dochters kunnen wij hun geven.

22. Maar slechts op deze voorwaarde zullen die mannen ons ter wille zijn om bij ons te wonen, zodat wij één volk zijn: dat van ons al wie mannelijk is, besneden worde, zoals zij besneden zijn.

23. Hun kudde, hun have en al hun vee, zullen die niet ons toebehoren? Laat ons hun slechts ter wille zijn, zodat zij bij ons blijven wonen.

24. Toen vonden Hemor en zijn zoon Sichem gehoor bij allen die uitgegaan waren naar de poort van zijn stad, en besneden werd al wie mannelijk was, allen die naar de poort van zijn stad waren uitgegaan.

Lees verder hoofdstuk Genesis 34