Oude Testament

Nieuwe Testament

Genesis 33:1-8 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Jakob nu sloeg zijn ogen op en daar zag hij Esau aankomen, en met hem vierhonderd man. Toen verdeelde hij de kinderen onder Lea en Rachel en de beide slavinnen.

2. Hij plaatste de slavinnen en haar kinderen vooraan, Lea en haar kinderen daarachter, en Rachel en Jozef achteraan.

3. En zelf ging hij voor hen uit en boog zich zevenmaal ter aarde, totdat hij bij zijn broeder gekomen was.

4. Maar Esau snelde hem tegemoet, omarmde hem, viel hem om de hals en kuste hem, en zij weenden.

5. Daarna sloeg hij zijn ogen op, zag de vrouwen en de kinderen, en vroeg: Wie hebt gij daar bij u? En hij antwoordde: De kinderen, die God in zijn genade aan uw knecht geschonken heeft.

6. Daarop naderden de slavinnen met haar kinderen en bogen zich neer.

7. Vervolgens naderde ook Lea met haar kinderen en zij bogen zich neer. En ten laatste naderden Jozef en Rachel en zij bogen zich neer.

8. Toen zeide hij: Wat bedoelt gij met die gehele schare, die ik ontmoette? En hij zeide: Om de genegenheid van mijn heer te winnen.

Lees verder hoofdstuk Genesis 33