Oude Testament

Nieuwe Testament

Genesis 31:9-22 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

9. Zo heeft God de kudde uws vaders weggenomen en mij gegeven.

10. Het gebeurde eens in de tijd, toen het kleinvee bronstig was, dat ik mijn ogen opsloeg en ik zag in de droom, en zie, de bokken die het kleinvee besprongen, waren gestreept, gespikkeld en gevlekt.

11. En de Engel Gods zeide tot mij in de droom: Jakob. En ik zeide: Hier ben ik.

12. En Hij zeide: Sla toch uw ogen op en zie toe: al de bokken die het kleinvee bespringen, zijn gestreept, gespikkeld en gevlekt, want Ik heb gezien alles wat Laban u aandoet.

13. Ik ben de God van Betel, waar gij een opgerichte steen gezalfd hebt, waar gij Mij een gelofte gedaan hebt; welnu, maak u reisvaardig, ga uit dit land weg en keer naar het land uwer maagschap terug.

14. Toen antwoordden Rachel en Lea en zeiden tot hem: Hebben wij nog deel of erfenis in het huis van onze vader?

15. Zijn wij door hem niet als vreemden geacht, omdat hij ons verkocht heeft? Ook heeft hij ons geld geheel en al opgemaakt.

16. Doch al de rijkdom, die God van onze vader weggenomen heeft, die behoort ons en onze kinderen; nu dan, doe al wat God u gezegd heeft.

17. Toen maakte Jakob zich reisvaardig, zette zijn kinderen en zijn vrouwen op de kamelen,

18. en dreef zijn gehele kudde voort en al de have, die hij verworven had, de kudde, die zijn eigendom was, die hij in Paddan-Aram verworven had, om te gaan naar zijn vader Isaak, naar het land Kanaän.

19. Laban nu was heengegaan om zijn schapen te scheren. Toen stal Rachel de terafim van haar vader.

20. En Jakob misleidde de Arameeër Laban door hem niet te vertellen, dat hij wilde vluchten.

21. Zo vluchtte hij met alles wat hij had, begaf zich op weg, trok over de Rivier en sloeg de richting in naar het gebergte van Gilead.

22. Toen aan Laban op de derde dag werd bericht, dat Jakob gevlucht was,

Lees verder hoofdstuk Genesis 31