Oude Testament

Nieuwe Testament

Genesis 31:38-50 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

38. Het is nu twintig jaar, dat ik bij u geweest ben; uw ooien en uw geiten hebben geen misdracht gehad en de rammen van uw kleinvee heb ik niet gegeten.

39. Wat verscheurd was, bracht ik niet tot u, ik moest het zelf vergoeden; wat gestolen was, hetzij bij dag, hetzij bij nacht, hebt gij van mijn hand geëist.

40. Zo ging het mij: des daags sloopte mij de hitte en des nachts de koude, en de slaap week van mijn ogen.

41. Het is nu twintig jaar, dat ik in uw huis geweest ben; ik heb u veertien jaar om uw beide dochters gediend en zes jaar om uw vee, en gij hebt mijn loon tienmaal veranderd.

42. Indien de God van mijn vader, de God van Abraham en de Vreze van Isaak, niet met mij was geweest, dan zoudt gij mij nu voorzeker met lege handen hebben weggezonden; mijn ellende en de arbeid mijner handen heeft God aangezien en Hij heeft gisterennacht het geding beslist.

43. Toen antwoordde Laban en zeide tot Jakob: Deze dochters zijn mijn dochters en deze kinderen zijn mijn kinderen en dit vee is mijn vee, ja, al wat gij ziet, dat is van mij; wat zou ik dan nu mijn eigen dochters en de kinderen die zij gebaard hebben, kunnen aandoen?

44. Welnu, komaan, laten wij een verbond sluiten, ik en gij, opdat het tot een getuige zij tussen mij en u.

45. Daarop nam Jakob een steen en zette die overeind als een opgerichte steen.

46. Voorts zeide Jakob tot zijn verwanten: Brengt stenen bijeen. Toen haalden zij stenen en maakten een hoop en zij hielden daar bij die hoop een maaltijd.

47. Laban noemde hem Jegar-Sahaduta, en Jakob noemde hem Gal-Ed.

48. En Laban zeide: Deze steenhoop zij heden getuige tussen mij en u. Daarom noemde hij hem Gal-Ed,

49. en ook Mispa, want hij zeide: De Here houde wacht tussen mij en u, wanneer wij van elkander gescheiden zullen zijn.

50. Indien gij mijn dochters vernederend behandelt, en indien gij behalve mijn dochters vrouwen neemt, zie toe, al is er niemand bij ons, God is getuige tussen mij en u.

Lees verder hoofdstuk Genesis 31