Oude Testament

Nieuwe Testament

Genesis 31:31-38 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

31. Toen antwoordde Jakob en zeide tot Laban: Ik was bevreesd, omdat ik dacht, dat gij mij uw dochters zoudt ontrukken.

32. Bij wie gij uw goden vindt, die blijve niet in leven; onderzoek in tegenwoordigheid van onze verwanten al wat ik bij mij heb, en neem het mee. Want Jakob wist niet, dat Rachel ze gestolen had.

33. Toen kwam Laban in de tent van Jakob en in de tent van Lea en in de tent der beide slavinnen, maar hij vond ze niet. Nadat hij uit de tent van Lea gegaan was, kwam hij in de tent van Rachel.

34. Rachel nu had de terafim genomen en in het kameelzadel gelegd, en was daarop gaan zitten. En Laban doorzocht de gehele tent, maar vond ze niet.

35. En zij zeide tot haar vader: Mijn heer worde niet toornig, omdat ik voor u niet kan opstaan, want het gaat mij naar de wijze der vrouwen. En hij zocht nauwkeurig, maar vond de terafim niet.

36. Toen werd Jakob toornig en twistte met Laban, en Jakob antwoordde en zeide tot Laban: Wat is mijn overtreding, wat is mijn zonde, dat gij mij zo heftig achtervolgd hebt?

37. Nu gij al mijn huisraad doorzocht hebt, wat hebt gij gevonden van al het huisraad van uw huis? Leg het hier neer voor de ogen van mijn en uw broeders, opdat zij scheidsrechters tussen ons zijn.

38. Het is nu twintig jaar, dat ik bij u geweest ben; uw ooien en uw geiten hebben geen misdracht gehad en de rammen van uw kleinvee heb ik niet gegeten.

Lees verder hoofdstuk Genesis 31