Oude Testament

Nieuwe Testament

Genesis 31:20-31 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

20. En Jakob misleidde de Arameeër Laban door hem niet te vertellen, dat hij wilde vluchten.

21. Zo vluchtte hij met alles wat hij had, begaf zich op weg, trok over de Rivier en sloeg de richting in naar het gebergte van Gilead.

22. Toen aan Laban op de derde dag werd bericht, dat Jakob gevlucht was,

23. nam hij zijn verwanten met zich mee, achtervolgde hem zeven dagreizen ver, en haalde hem in op het gebergte van Gilead.

24. En God kwam in een droom des nachts tot de Arameeër Laban en zeide tot hem: Neem u wel in acht, dat gij met Jakob niet ten goede of ten kwade spreekt.

25. Toen Laban Jakob bereikte, had Jakob zijn tent opgeslagen in het gebergte; ook Laban met zijn verwanten sloegen (hun tent) in het gebergte van Gilead op.

26. En Laban zeide tot Jakob: Wat hebt gij gedaan, dat gij mij misleid en mijn dochters als krijgsgevangenen weggevoerd hebt?

27. Waarom zijt gij heimelijk gevlucht en hebt gij mij misleid en het mij niet medegedeeld? Ik zou u dan uitgeleide hebben gedaan met vreugdebetoon en liederen, met tamboerijn en citer.

28. Gij hebt mij niet eens gelegenheid gegeven mijn zonen en dochters te kussen; zodoende hebt gij dwaas gehandeld.

29. Het is in mijn macht u kwaad te doen, maar de God van uw vader heeft gisterennacht tot mij gezegd: Neem u in acht, dat gij met Jakob niet ten goede of ten kwade spreekt.

30. Nu dan, als gij zijt heengegaan, enkel omdat gij zo vurig naar uws vaders huis verlangt, waarom hebt gij dan mijn goden gestolen?

31. Toen antwoordde Jakob en zeide tot Laban: Ik was bevreesd, omdat ik dacht, dat gij mij uw dochters zoudt ontrukken.

Lees verder hoofdstuk Genesis 31