Oude Testament

Nieuwe Testament

Genesis 31:19-28 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

19. Laban nu was heengegaan om zijn schapen te scheren. Toen stal Rachel de terafim van haar vader.

20. En Jakob misleidde de Arameeër Laban door hem niet te vertellen, dat hij wilde vluchten.

21. Zo vluchtte hij met alles wat hij had, begaf zich op weg, trok over de Rivier en sloeg de richting in naar het gebergte van Gilead.

22. Toen aan Laban op de derde dag werd bericht, dat Jakob gevlucht was,

23. nam hij zijn verwanten met zich mee, achtervolgde hem zeven dagreizen ver, en haalde hem in op het gebergte van Gilead.

24. En God kwam in een droom des nachts tot de Arameeër Laban en zeide tot hem: Neem u wel in acht, dat gij met Jakob niet ten goede of ten kwade spreekt.

25. Toen Laban Jakob bereikte, had Jakob zijn tent opgeslagen in het gebergte; ook Laban met zijn verwanten sloegen (hun tent) in het gebergte van Gilead op.

26. En Laban zeide tot Jakob: Wat hebt gij gedaan, dat gij mij misleid en mijn dochters als krijgsgevangenen weggevoerd hebt?

27. Waarom zijt gij heimelijk gevlucht en hebt gij mij misleid en het mij niet medegedeeld? Ik zou u dan uitgeleide hebben gedaan met vreugdebetoon en liederen, met tamboerijn en citer.

28. Gij hebt mij niet eens gelegenheid gegeven mijn zonen en dochters te kussen; zodoende hebt gij dwaas gehandeld.

Lees verder hoofdstuk Genesis 31