Oude Testament

Nieuwe Testament

Genesis 31:15-21 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

15. Zijn wij door hem niet als vreemden geacht, omdat hij ons verkocht heeft? Ook heeft hij ons geld geheel en al opgemaakt.

16. Doch al de rijkdom, die God van onze vader weggenomen heeft, die behoort ons en onze kinderen; nu dan, doe al wat God u gezegd heeft.

17. Toen maakte Jakob zich reisvaardig, zette zijn kinderen en zijn vrouwen op de kamelen,

18. en dreef zijn gehele kudde voort en al de have, die hij verworven had, de kudde, die zijn eigendom was, die hij in Paddan-Aram verworven had, om te gaan naar zijn vader Isaak, naar het land Kanaän.

19. Laban nu was heengegaan om zijn schapen te scheren. Toen stal Rachel de terafim van haar vader.

20. En Jakob misleidde de Arameeër Laban door hem niet te vertellen, dat hij wilde vluchten.

21. Zo vluchtte hij met alles wat hij had, begaf zich op weg, trok over de Rivier en sloeg de richting in naar het gebergte van Gilead.

Lees verder hoofdstuk Genesis 31