Oude Testament

Nieuwe Testament

Genesis 30:6-15 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

6. Toen zeide Rachel: God heeft mij recht verschaft, ook heeft Hij mij verhoord en mij een zoon gegeven; daarom gaf zij hem de naam Dan.

7. Wederom werd Bilha, de slavin van Rachel, zwanger en baarde Jakob een tweede zoon.

8. Toen zeide Rachel: Op bovenmenselijke wijze heb ik met mijn zuster geworsteld, ook heb ik overmocht; en zij gaf hem de naam Naftali.

9. Toen Lea zag, dat zij had opgehouden te baren, nam zij haar slavin Zilpa en gaf haar aan Jakob tot vrouw.

10. En Zilpa, de slavin van Lea, baarde Jakob een zoon.

11. Toen zeide Lea: Het geluk is gekomen, en zij gaf hem de naam Gad.

12. En Zilpa, de slavin van Lea, baarde Jakob een tweede zoon.

13. Toen zeide Lea: Ik gelukkige! Voorzeker zullen de jongedochters mij gelukkig prijzen; en zij gaf hem de naam Aser.

14. Toen Ruben in de dagen van de tarweoogst naar buiten ging, vond hij op het veld liefdesappelen, die hij aan zijn moeder Lea bracht. En Rachel zeide tot Lea: Geef mij toch enige van de liefdesappelen van uw zoon.

15. Maar zij zeide tot haar: Is het niet genoeg, dat gij mijn man genomen hebt? En nu ook nog de liefdesappelen van mijn zoon nemen? Rachel zeide: Daarom mag hij vannacht bij u liggen voor de liefdesappelen van uw zoon.

Lees verder hoofdstuk Genesis 30