Oude Testament

Nieuwe Testament

Genesis 30:34-43 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

34. Daarop zeide Laban: Zie, het geschiede naar uw woord.

35. Toen zonderde hij op die dag de gestreepte en gevlekte bokken af en alle gespikkelde en gevlekte geiten, alles waaraan iets wits was, benevens alles wat zwart was onder de schapen, en hij stelde het onder de hoede van zijn zonen.

36. En (Laban) bepaalde een afstand van drie dagreizen tussen zich en Jakob, en Jakob weidde het overige vee van Laban.

37. Toen nam Jakob zich verse takken van populieren, amandelbomen en platanen, en schilde daarop witte strepen door het wit aan de takken te ontbloten.

38. Hij legde de takken die hij geschild had, in de troggen, in de drinkbakken, waar het kleinvee kwam drinken, vlak voor het kleinvee; en zij werden bronstig, als zij kwamen drinken.

39. Was het kleinvee bronstig geworden bij de takken, dan wierp het gestreepte, gespikkelde en gevlekte jongen.

40. Dan scheidde Jakob de schapen af, keerde de koppen van het kleinvee naar het gestreepte en naar al het zwarte onder Labans kleinvee, en zette die kudden voor zich afzonderlijk, en plaatste ze niet bij het kleinvee voor Laban.

41. En telkens, als het sterkste kleinvee bronstig werd, legde Jakob de takken voor het kleinvee in de troggen, opdat zij bij de takken bronstig zouden worden.

42. Maar als het kleinvee zwak was, legde hij ze er niet in; aldus waren de zwakke dieren voor Laban en de sterke voor Jakob.

43. Derhalve nam die man ten zeerste toe in bezit, en hij had veel kleinvee, slavinnen, slaven, kamelen en ezels.

Lees verder hoofdstuk Genesis 30