Oude Testament

Nieuwe Testament

Genesis 29:7-11 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

7. Toen zeide hij: Zie, het is nog volop dag, het is nog geen tijd, dat de kudde bijeengedreven wordt; drenkt het vee en gaat het weer weiden.

8. Maar zij zeiden: Dat kunnen wij niet, voordat al de kudden bijeengedreven zijn; dan wentelt men de steen van de opening van de put, en drenken wij het vee.

9. Terwijl hij nog met hen sprak, kwam Rachel er aan met het kleinvee van haar vader, want zij was een herderin.

10. Zodra Jakob Rachel, de dochter van Laban, de broeder van zijn moeder, zag, en het kleinvee van Laban, de broeder van zijn moeder, trad Jakob toe, wentelde de steen van de opening van de put en drenkte het vee van Laban, de broeder van zijn moeder.

11. En Jakob kuste Rachel en verhief zijn stem en weende.

Lees verder hoofdstuk Genesis 29