Oude Testament

Nieuwe Testament

Genesis 27:10-16 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

10. Breng dit dan aan uw vader om te eten, opdat hij u zegene vóór zijn dood.

11. Maar Jakob zeide tot zijn moeder Rebekka: Zie, mijn broeder Esau is een ruig man, en ik ben een onbehaard man.

12. Misschien zal mijn vader mij betasten; dan zal ik in zijn ogen zijn als iemand, die de spot met hem drijft, en ik zal vloek over mij brengen en geen zegen.

13. Maar zijn moeder zeide tot hem: Uw vloek zij op mij, mijn zoon; luister nu naar mij en ga ze mij halen.

14. Toen ging hij ze halen en bracht ze aan zijn moeder, en zijn moeder bereidde een smakelijk gerecht, zoals zijn vader het gaarne had.

15. Ook nam Rebekka de beste klederen van haar oudste zoon Esau, die bij haar in huis waren, en liet ze haar jongste zoon Jakob aantrekken.

16. En de vellen der geitebokjes trok zij over zijn handen en over zijn gladde hals.

Lees verder hoofdstuk Genesis 27