Oude Testament

Nieuwe Testament

Genesis 26:20-33 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

20. Toen twistten de herders van Gerar met de herders van Isaak en zeiden: Dit water is van ons. En hij gaf aan die put de naam Esek, omdat zij met hem getwist hadden.

21. Toen zij een andere put groeven, twistten zij ook daarover. En hij noemde die Sitna.

22. Toen brak hij vandaar op en groef een andere put, waarover zij niet twistten. Deze noemde hij Rechobot, en zeide: Nu heeft de Here ons ruimte gemaakt, zodat wij vruchtbaar kunnen zijn in het land.

23. En hij trok vandaar op naar Berseba.

24. En de Here verscheen hem in die nacht en zeide: Ik ben de God van uw vader Abraham; vrees niet, want Ik ben met u; Ik zal u zegenen en uw nageslacht vermenigvuldigen ter wille van mijn knecht Abraham.

25. Toen bouwde hij daar een altaar en riep de naam des Heren aan. Hij spande daar zijn tent, en de knechten van Isaak groeven daar een put.

26. En Abimelek ging uit Gerar tot hem, met zijn vriend Achuzzat en zijn legeroverste Pikol.

27. En Isaak zeide tot hen: Waarom komt gij tot mij, daar gij mij haat, en mij van u weggezonden hebt?

28. Daarop zeiden zij: Wij hebben duidelijk gezien, dat de Here met u is; daarom zeiden wij: laat er toch een verdrag onder ede tussen ons zijn, tussen ons en u; en laten wij een verbond met u sluiten:

29. dat gij ons geen kwaad zult doen, evenals wij u niet aangeraakt hebben, en evenals wij u enkel goed gedaan hebben en u in vrede hebben laten heengaan; nu zijt gij de gezegende des Heren.

30. Toen richtte hij hun een maaltijd aan, en zij aten en dronken.

31. De volgende morgen vroeg zwoeren zij elkander de eed. Daarop deed Isaak hen uitgeleide, en zij gingen van hem heen in vrede.

32. Te dien dage kwamen de knechten van Isaak hem bericht brengen over een put die zij gegraven hadden, en zeiden tot hem: Wij hebben water gevonden.

33. En hij noemde hem Seba; daarom is de naam der stad Berseba tot op de huidige dag.

Lees verder hoofdstuk Genesis 26