Oude Testament

Nieuwe Testament

Genesis 25:6-17 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

6. maar aan de zonen van de bijvrouwen, die Abraham had, gaf Abraham geschenken, en hij zond hen, nog bij zijn leven, weg van zijn zoon Isaak, oostwaarts, naar het Oosterland.

7. Dit nu was het getal der jaren van Abrahams leven, die hij geleefd heeft: honderd vijfenzeventig jaar.

8. En Abraham gaf de geest en stierf in hoge ouderdom, oud en van het leven verzadigd, en hij werd vergaderd tot zijn voorgeslacht.

9. En zijn zonen Isaak en Ismaël begroeven hem in de spelonk van Makpela, in het veld van Efron, de zoon van de Hethiet Sochar, dat tegenover Mamre gelegen is,

10. het veld, dat Abraham van de Hethieten had gekocht; daar werd Abraham begraven, evenals zijn vrouw Sara.

11. Na de dood van Abraham zegende God zijn zoon Isaak; en Isaak woonde bij de put Lachai-Roï.

12. Dit nu zijn de nakomelingen van Ismaël, de zoon van Abraham, die Hagar, de Egyptische, de slavin van Sara, Abraham gebaard had.

13. Dit zijn dan de namen der zonen van Ismaël, genoemd naar hun afstamming: de eerstgeborene van Ismaël Nebajot, voorts Kedar, Adbeël, Mibsam,

14. Misma, Duma, Massa,

15. Hadar, Tema, Jetur, Nafis en Kedema.

16. Dit zijn dan de zonen van Ismaël, en dit zijn hun namen, naar hun dorpen en hun tentenkampen, twaalf vorsten naar hun volksstammen. –

17. En dit waren de jaren van Ismaëls leven: honderd zevenendertig jaar. Toen gaf hij de geest en stierf, en werd vergaderd tot zijn voorgeslacht. –

Lees verder hoofdstuk Genesis 25